
Hoe houd ik mijn zeugen fit?


Eetlust is de graadmeter
In de kraamstal zie je het meteen: een fitte zeug eet goed. Heeft ze weinig trek? Dan is dat vaak het eerste signaal dat er iets mis is.
Wat er gebeurt in het lichaam van de zeug rond dracht en lactatie?
Tijdens de dracht en lactatie verandert er veel in het lichaam van de zeug. Aan het einde van de dracht, richting de lactatie schakelt de zeug over van het opbouwen van spier- en spekreserves naar het verbruiken ervan. De groei van de biggen, het werpproces en het op gang komen van de melkproductie vragen veel energie, eiwitten én calcium. Een fitte zeug kan dat prima aan. Maar als de conditie niet op orde is, kunnen er problemen ontstaan.
Tips voor fitte zeugen
- Voorkom een te ruime conditie aan het einde van de dracht. Dit geeft een te hoge leverbelasting.
- Maak gebruik van meerfasevoedering.
- Zet zo nodig leverondersteunende producten in.
- Monitor de conditie met de spek-spiermetingen.
- Weeg de zeugen regelmatig en bepaal of ze niet te veel afvallen of aankomen.
- Beoordeel samen met je specialist of de zeugen fit genoeg zijn en grijp indien nodig tijdig in.
Kenmerken niet-fitte zeugen
Niet-fitte zeugen vallen op. Ze werpen trager, produceren minder melk en eten slechter. Zeker wanneer zeugen aan het einde van de dracht (met name gelten) hun voer niet op kunnen is er iets mis. Je merkt het ook aan hun gedrag: ze zijn slapper en gaan trippelen. Gevolg? Minder vitale biggen, lagere speengewichten en lager percentage bigoverleving.
De belangrijkste oorzaken van verminderde fitheid zijn:
- Te ruime conditie: te veel vetopslag werkt averechts.
- Stress: denk aan hittestress, maar ook andere vormen van stress kunnen de oorzaak zijn
- Negatieve energiebalans: als ze meer verbruikt dan ze opneemt.
- Verstoorde calcium- en zuurstofhuishouding.
- Problemen met insulineniveau in relatie tot voeropname: een belangrijk, maar vaak onderschat aspect.
De relatie tussen insuline en voeropname
Als een zeug eet, stijgt haar bloedsuikerspiegel. Het lichaam reageert hierop met de afgifte van insuline, die zorgt dat suiker (glucose) in lichaamscellen (lever, vet en spier) wordt opgenomen. Ook is het belangrijk voor de omzetting in glycogeen (energiereserve). Zo krijgen de lichaamscellen voldoende energie en daalt de bloedsuikerspiegel weer naar normaal. Aan het eind van de dracht wordt een zeug minder gevoelig voor insuline (insulineresistentie). Hierdoor blijft er meer suiker in het bloed, wat gunstig is voor de groei van de biggen en de ontwikkeling van het uier. Nadeel is dat de zeug de eigen vetreserves gaat aanspreken. Een zeug raakt daarom in de laatste maanden van de dracht 0,5-1 mm spek kwijt.
Veel vet leidt tot extra insulineresistentie
Wanneer het glucoseniveau te lang te hoog blijft, ontwikkelt zich extra insulineresistentie. Wanneer een zeug te veel vetweefsel aanmaakt, worden er niet alleen meer vetcellen gemaakt, maar worden de vetcellen ook groter. Dit kan ertoe leiden dat er te weinig bloedtoevoer is naar al die vergrote vetcellen. Ook de lever – die insuline uit het bloed haalt als het zijn taak heeft volbracht – raakt overbelast. De omzettingen in de lever verlopen hierdoor minder goed waardoor glucose nog langer in het bloed blijft. Deze zeugen hebben een te hoge bloedsuikerspiegel en worden futloos, moe en hebben een lagere voeropname. De biggen van deze zeugen hebben wel een goed geboortegewicht maar de vitaliteit en overlevingskansen zijn lager.
Conclusie
Fitheid begint bij een goede voerstrategie, het bewaken van de conditie en het voorkomen van stress. Houd je zeugen in balans, dan houd je ook hun prestaties op peil.
Gerelateerde artikelen
AR Conditiescan zeugen
Hoe houdt u de melkproducten van uw zeugen op peil, ook tijdens de zomer?